Marinus Post, een oudere broer van Johannes Post, kwam uit een gezin van 11 kinderen. Zijn ouders waren Jan Wolters Post en Trijntje Tempen. In mei 1940 verhuisde Post met zijn gezin naar een boerderij in Kampen. Halverwege 1942 ving hij zijn eerste onderduiker op op zijn boerderij. Al snel groeide het aantal onderduikers.
Op 27 juli 1943 vond er een overval plaats door de Sicherheitspolizei. Post, zijn oudste zoon Jan en twee studenten begonnen een vuurgevecht, waarbij Post zelf in het been werd geraakt. Hij wist echter te ontsnappen. Zijn vrouw Annie en zoon Jan werden zwaar verhoord en kwamen uiteindelijk in Kamp Vught terecht. Annie overleefde daar het Bunkerdrama en keerde na de oorlog levend terug uit concentratiekamp Ravensbrück. Jan Post kwam in Dachau terecht waar hij tot het einde van de oorlog zat. De boerderij van Post werd een paar dagen later in brand gezet.
Post zelf week uit naar Rijnsburg waar zijn broer Henk dominee was. Hij werkte daar in het begin samen met zijn broer Johannes met wie hij een knokploeg vormde. Na verloop van tijd vormde Marinus, die in het verzet bekend was onder de naam Evert, zijn eigen knokploeg. Deze had Leiden als uitvalsbases.
In juli 1944 werd hem gevraagd om met zijn knokploeg deel te nemen aan de Overval op het Huis van Bewaring in Amsterdam. Marinus weigerde omdat hij de opzet van de operatie te riskant vond. De actie mislukt. Johannes Post werd opgepakt en geëxecuteerd evenals twee leden van Marinus' groep.
In de maanden daarna was de knokploeg van Marinus Post actief in het oosten van het land met overvallen op distributiekantoren in Wezep, Dedemsvaart, Elburg en Gramsbergen.
Post vestigde zich in oktober 1944 in Amsterdam. Door de spoorwegstaking was het nauwelijks meer mogelijk om te reizen. De bezetter had bovendien een nieuw systeem voor de distributiebonnen doorgevoerd, waardoor het niet meer aantrekkelijk was om distributiekantoren te overvallen. In Amsterdam wilde Post de verrader Rudi Polak liquideren, een Duitse Jood die voor de Sicherheitspolizei werkte. De liquidatiepoging liep mis doordat toevallig een groep Duitse soldaten passeerde. Post slaagde er niet in te ontsnappen.
In de verhoren door de Duitsers biechtte Post niets op, zelfs niet zijn eigen naam. Hij werd aangemerkt als Todeskandidaat, omdat er een pistool en handgranaat in zijn bezit was aangetroffen. Op 17 november 1944 werd Post samen met vier anderen onder de naam Hubertus Ham, de naam die op zijn valse persoonsbewijs stond, in Alkmaar gefusilleerd. Na de oorlog is hij herbegraven op de erebegraafplaats in Overveen naast zijn broer.